Heeft “ons” internationaal strafhof het alleen op Afrikanen gemunt?
De eerste keer dat ik serieus nadacht over de berechting van Afrikaanse oorlogsmisdadigers in Den Haag zat ik te blowen in Gambia. Ik bleek niet te kunnen pinnen in hoofdstad Banjul en was om die reden even afhankelijk van de liefdadigheid van een local, die bij hem thuis eitjes voor me bakte en me voorstelde aan z’n vrienden. Die vrienden waren ook een soort van z’n werknemers en verknipten wiet voor ‘m om die vervolgens vanuit lullige buiktasjes op straat te verkopen. Ze hadden een broertje dood aan de don’t-get-high-on-your-own-supply-regel en dus luisterden we tussen hun werkzaamheden door gezamenlijk naar een cassettebandje met de reggae van Dennis Brown. Die had ooit nog in Amsterdam – in Paradiso, om precies te zijn – opgetreden, maar daar had ik toentertijd tot hun ontzetting helemaal niets van meegekregen. Tot de opluchting van mijn nieuwe vrienden wist ik dan weer wel dat Charles Taylor in mijn thuisland berecht werd. Dat was een uitstekende zaak, vonden ze. Een van de jonge wietkoeriers kwam uit Sierra Leone en was de gewelddadige chaos die de heer Taylor daar als Liberiaans president/warlord/diamantensmokkelaar had aangericht te voet ontvlucht. Mijn gemompel over neo-koloniale toestanden, wuifde hij schamperend weg. In Den Haag zouden ze tenminste serieus werk maken van een eerlijk proces, wist hij. In West-Afrika leek hem dat zo goed als onmogelijk. Ik kon er eigenlijk maar weinig tegenin brengen en zo gingen mijn politiek-correcte bezwaren nogal letterlijk in rook op. Wat hem betrof, mocht ik er zelfs best wel trots op zijn ik uit het land kwam waar gerechtigheid en onpartijdigheid zetelden.

In het ruime decennium dat sindsdien verstreek, rees er uiteraard toch weer enige scepsis over de rol van internationale rechtspraak in ons allereigenste Den Haag. Charles Taylor bleek de eerste van een hele rits Afrikanen die voor een Haags gerecht gesleept werden. Maar terwijl er voor het-geval-Sierra Leone een speciaal tribunaal werd opgericht, werden de latere Afrikaanse verdachten vervolgd door het eveneens in Den Haag gevestigde Internationaal Strafhof (vaak aangeduid met de afkorting van International Criminal Court: ICC). Het ICC is, om de kernachtige definitie van Wikipedia te lenen, “een permanent hof voor het vervolgen van personen die verdacht worden van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden zoals deze zijn omschreven in diverse internationale verdragen”. Misdaden tegen de menselijkheid zijn -zoals iedereen die weleens een krant of een boek openslaat weet – tijds- noch plaatsgebonden en dus verwacht je bij het ICC een beklaagdenbankje dat hun omschrijving als zijnde “internationaal” recht doet. Maar wat blijkt: op de dit jaar geopende zaak van Georgië na, zijn alle verdachten op de lijst van het Strafhof – gearresteerd of niet – uit Afrika afkomstig (Huh, en die enge Slobodan Milošević enzo dan? Die werden keurig apart door het Joegoslavië-tribunaal berecht).
Hoe kan dat toch? Zijn Afrikanen tegenwoordig de enigen die zich bezondigen aan genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid? Is de wereld helemaal gepacificeerd met uitzondering van dat ene duistere continent waar de bloeddorst maar moeilijk de kop in te drukken valt? Waar de machete veel te gretig ter hand wordt genomen zodra de situatie het maar even toelaat? Je zou het haast denken want alle 36 individuen die tot nu toe door het Strafhof zijn aangeklaagd, zijn dus Afrikaan.
Het Hof heeft door die lijst van louter Afrikaanse verdachten een nogal koloniale uitstraling en daarmee wat dubieus imago gekregen. Want het lijkt nu vooral een Westers instituut waar blanken nog steeds bepalen wie berecht wordt en hoe. En zoals gezegd zijn Afrikanen daarbij het exclusieve mikpunt. Het is een op z’n zachtst gezegd wat ongemakkelijke situatie waar critici de laatste jaren steeds vaker en feller op wijzen. De immer uitgesproken Rwandese president Paul Kagame noemde het Hof een “frauduleus instituut”, uitsluitend gemaakt “voor Afrikanen en arme landen”. De kritiek van de Ethiopische premier Hailemariam Desalegn vatte de kern van de retoriek van Afrikaanse regeringsleiders misschien wel het beste samen door het beleid van het Hof te reduceren tot “een soort rassenjacht”. We willen Kagame, Desalegn en andere ICC-bashers niet meteen hypocriet noemen maar de Afrikaanse kritiek op het Hof valt behoorlijk te nuanceren.
Ten eerste gaat kritiek op het Hof als zijnde een westers instituut voorbij aan de totstandkoming van het ICC. Afrikaanse landen speelden een cruciale rol in dat proces. Maar liefst 34 Afrikaanse staten tekenden het Statuut van Rome dat in 2002 de basis legde voor het Strafhof. Afrika leverde daarmee dus meer dan een kwart van het totaal van 123 landen dat ook een krabbel liet zetten. Geen enkel ander continent had zo’n groot aandeel in de formatie van het ICC.
Ten tweede klopt er iets niet aan het nogal populistische beeld van de blanke die ongestraft op zwarten jaagt. De vermeende oorlogsmisdadigers die tot nu toe werden aangeklaagd komen uit acht Afrikaanse landen. Vier van die landen (Uganda, Democratische Republiek Congo, Centraal Afrikaanse Republiek en Mali) verzochten het ICC zelf om een onderzoek te openen, twee (Libië en Soedan) werden er aangedragen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (enige blanke boemannen-retoriek is hier misschien dus toch nog op z’n plaats) en de resterende twee (Kenia en Ivoorkust) werden wel op initiatief van het ICC zelf gestart.
Ondanks het feit dat dus de helft van de zaken op initiatief van Afrikaanse landen zelf gestart is, lijkt de anti-ICC-campagne van Afrikaanse machthebbers effectief. Wij hebben het sterke vermoeden dat dit komt doordat hun kritiek appelleert aan het aloude idee van Afrika als slachtoffer. Het lijkt nog altijd te werken, Afrika in de slachtofferrol duwen. Zowel Afrikanen zelf als een deel van de inwoners van voormalig imperialistische naties blijken er nog altijd behoorlijk gevoelig voor. De precieze redenen verschillen natuurlijk, maar het is raadzaam te bedenken dat degenen die het Internationaal Strafhof afschilderen als een machtig, Westers instituut dat in Afrika vrij spel heeft, net zoveel baat hebben bij het beeld van Afrika als hulpeloos continent als 19e-eeuwse missionarissen en hedendaagse NGO’s.

Bij Afrikaanse Toestanden zijn we de laatste om te ontkennen dat Afrikanen de afgelopen eeuwen in geopolitiek geregeld het onderspit dolven. Het is dan ook bijzonder verleidelijk het cliché van het hulpeloze continent ook in deze discussie weer te hanteren. Toch lijkt het ons hier zinniger om juist het gewraakte Internationaal Strafhof als speelbal aan te wijzen. Want als het prille bestaan van het instituut iets heeft aangetoond, dan is het wel dat het tandelozer is dan de fragielste Afrikaanse staat. Ja, het kan makkelijk tot instrument van internationale grootmachten gemaakt worden, zoals in het geval van Libië. Maar Afrikaanse leiders blijken eveneens heel goed in staat het Hof aan te wenden om hun eigen positie te versterken. Uganda’s president Yoweri Museveni “outsourcete” de netelige juridische kwesties die arrestatie van Kony & Co op zou leveren en richtte de aandacht daarmee insluitend op hun wandaden, daarmee zijn eigen leger buiten schot houdend. Voordat Ivoorkusts president Alassane Ouattarra zich bij het koor van criticasters voegde (zo ongeveer nadat zijn eigen persoon de aandacht van de aanklagers trok) was hij nog een groot supporter van de manier waarop het Hof zijn voorganger Laurent Ghagbo poogde te veroordelen. De Keniase politici Uhuru Kenyatta en William Ruto dankten hun nationale verkiezingsoverwinning aan het ICC. De voormalige rivalen sloegen de handen ineen nadat het Strafhof een arrestatiebevel voor hen en twee andere Kenianen uitvaardigde voor hun vermoedelijke rol in eerder verkiezingsgeweld. Kenyatta en Ruto smeedden een coalitie, huurden een Brits pr-bureau voor een anti-ICC verkiezingscampagne en werden door de effectiviteit daarvan uiteindelijk respectievelijk president en vice-president. Terwijl ze officieel meewerkten met het onderzoek van het ICC, claimden medewerkers van het Internationaal Strafhof dat de twee politici hun machtspositie misbruikten om het proces op alle mogelijke manieren te saboteren. Denk aan (staats)bedrijven die bepaalde gevoelige informatie opeens niet (meer) prijs wilden geven, verdachten die geïntimideerd, omgekocht en zelfs vermoord leken te worden en ga zo maar door.
Hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof, de Gambiaanse juriste Fatou Bensouda pareerde de Afrikaanse kritiek de afgelopen jaren steeds door te wijzen op de afhankelijke positie van het instituut. Het ICC heeft geen eigen politiemacht, laat staan een leger. Dat maakt samenwerking met de staat waar onderzoek en arrestatie verricht moeten worden essentieel, hamerde ze tot in den treure. Het uiteindelijk intrekken van de aanklachten tegen de belangrijkste verdachten in de Kenia-zaak maakt pijnlijk duidelijk dat ze geen pr-praat verkondigde. “Zitting met Kenyatta toont machteloosheid van Strafhof”, kopte het NRC treffend na het hele debacle. Maar het proces tegen Kenyatta en Ruto toont vooral ook aan hoe zwaar Afrikaanse elites in het Westen nog steeds onderschat worden. Het Strafhof is niet alleen een “speelbal van imperialistische machten in verval”, zoals Kenyatta Afrikaanse staatshoofden voorhield tijdens een speciale sessie van de Afrikaanse Unie over dit onderwerp. Het is, zoals hijzelf buitengewoon overtuigend aantoonde, net zo goed te manipuleren en saboteren door Afrikanen zelf.
Wij zijn natuurlijk geheel ongevoelig voor de makkelijke kritiek dat het Internationaal Strafhof gerund zou worden door een racistisch stelletje neo-kolonialen. Maar we begrijpen wel dat het geen toeval is dat Afrika tot dusver het enige continent is waar het Hof serieus werk van maakt. Net zoals het geen toeval is dat die strategie nu blijkt te falen. Afrika wordt sinds koloniale hoogtijdagen omschreven in een paternalistisch jargon dat interventie op het continent zowel eenvoudig als noodzakelijk doet lijken. Tegenwoordig suggereert het enorme aantal Afrikaanse landen op de Fragile State Index bijvoorbeeld dat ingrijpen op het continent niet per se onwenselijk is en dat er daarbij van Afrikaanse regeringen weinig tegenstand te verwachten valt. Het lijkt er sterk op dat het Internationaal Strafhof vanuit een dergelijke misvatting te werk is gegaan. Met het streven geloofwaardigheid en dus relatief snel onbetwiste veroordelingen te realiseren in het achterhoofd, leek Afrika de ideale poel van kandidaten. Maar door de focus van veel analisten op wat Afrika niet is (een continent vol succesvol naar het Westen gemodelleerde staten, om maar eens iets te noemen) wordt nogal eens vergeten dat Afrikanen zich al eeuwen op andere manieren organiseren dan bijvoorbeeld Europeanen. Terwijl hun staten op het cliché-matige af als “mislukt” of “fragiel” bestempeld worden, oefenen Afrikaanse leiders wel degelijk macht uit. Het zijn precies die onvermoede krachten die het ICC nu lijken te doen struikelen.
We zien hier, kortom, twee stereotypes sneuvelen. Ten eerste dat van het Internationaal Strafhof als instrument van racistische en almachtige internationale grootheden. Ten tweede dat van sneue Afrikanen die keer op keer het slachtoffer worden van het feit dat ze stijf onderaan in de internationale pikorde staan.
Het succes van het tegenscript dat Kenyatta & Co noodgedwongen schreven kon nog wel eens slecht nieuws zijn voor (toekomstige) slachtoffers van (politiek) geweld op Afrikaans grondgebied, maar voor het broodnodige realistischer beeld van Afrika is het misschien helemaal zo slecht nog niet.