Bitter Bolivia, Maanland Mali – Cees Nooteboom
Begin dit jaar overleed Chinua Achebe, de man die vaak als de godfather van de Afrikaanse literatuur wordt gezien. Niet lang daarna was er wat gedoe. Want de Nigeriaanse auteur was heen gegaan zonder dat de eer van een Nobelprijs hem ooit ten deel was gevallen. Er ontstond iets van een lobby. De prijs zou postuum naar Achebe moeten. Collega, land- en generatiegenoot Wole Soyinka, de man die de prijs in 1986 binnen sleepte, noemde die oproepen ‘obsceen‘. Om in een adem door gehakt te maken van hen die Achebe zo graag het etiket ‘vader der Afrikaanse literatuur ‘ opplakken. Het was al met al een mooie gelegenheid voor de immer uitgesproken éminence grise Afrika’s literaire zand weer eens te doen opstuiven. De kern van zijn kritiek – ironisch, gezien zijn eigen sleutelrol in dit relletje: het gaat zo niet meer om de literatuur.
Dat is natuurlijk precies wat kenmerkend is voor de aanloop naar de uitreiking van die prestigieuze award, dat ‘het niet om literatuur gaat’. In Nederland hebben we wat dat betreft ons eigen jaarlijkse ritueeltje omtrent de kansen van Cees Nooteboom. Extra smeuiig door de fabel dat hij zichzelf als een enorme kanshebber zou beschouwen. Laatst was het weer zover. Alice Munro won en daarom werden DWDD’s Jakhalzen op een aantal boekige types losgelaten. Schrijver Thomas Verbogt over het feit dat ‘onze’ kandidaat wéér niet in de prijs viel: ‘Ik denk ook niet dat Cees Nooteboom hem ooit wint. Alice Munro voegt iets meer aan je leven toe dan Cees Nooteboom doet’. Nobelprijs of niet, wij werden ondertussen wel nieuwsgierig wat de heer Nooteboom ‘toe te voegen’ heeft, en met name aan onze kijk op Afrika dan natuurlijk.
We maakten het onszelf niet te moeilijk en kozen niet voor zijn gebundelde Afrika reisverhalen, De roeiers van Port Dauphin, maar het veel eerder verschenen Bitter Bolivia, Maanland Mali. Dat is al niet dik en zoals de titel al verklapt gaat de eerste helft over Bolivia dus dat sloegen we in het kader van beroepsmatige desinteresse gewoon over. Blijft een relatief kort verslag van een bezoek aan Mali in 1970 over.
Nooteboom lijkt naar plekken van radicale omwentelingen gezogen te worden. In 1956 in Budapest als de Russen binnenvallen, in 1989 te Berlijn als de hamers in de muur gezet worden. En, in 1970, dus Mali’s hoofdstad Bamako? Ja, want daar maken, nadat in acht jaar tijd het optimisme van de onafhankelijkheid verdampte, sinds kort dertien luitenants de dienst uit. Even vrees je voor een half boek lang gedateerde politieke analyse maar zodra Mali’s situatie geschetst is, toont Nooteboom zich al snel een begenadigd schrijver en reiziger.
‘Voor afrikaanse vliegvelden moet je een vaticaanse sereniteit bezitten’, schrijft hij naar aanleiding van zijn aankomst in Dakar. ‘Opwinding is volkomen zinloos en aan het eind van alle troebelen kom je toch gewoon buiten en blijkt iedereen nog steeds van je te houden’. De kwaliteit zit hem in die combinatie van rust, onbevangenheid en genoeg stijl in de vingers om op rake wijze te beschrijven wat het met je doet ergens te zijn waar veel je vreemd is.
Op de markt in Bamako, in een ‘duizendkoppige menigte’, maakt hij een ‘smak in de tijd, in een andere economie, in een ander gedrag, ik val uit mijn wereld en niet in de hunne, verword tot een verschrikkelijk soort outcast, een echte vreemdeling’. Met grote interesse, soms tegen het romantiserende aan, schrijft hij over die Malinese wereld die op onbegrijpelijke wijze aan hem voorbij trekt. In tegenstelling tot naïevere reizigers weet Nooteboom dat reizen een plek fundamenteel doorgronden per definitie uitsluit en vraagt zich dus gefrustreerd af ‘wat erger is: het gewoon maar niet weten, of het treiterende besef dat een wezenlijk deel van een samenleving je totaal ontgaat’.
Met een mengeling van bewondering en jaloezie kijkt hij dan ook naar de ‘etnologen’, die er, zoals hij Claude Lévi-Strauss citeert, zijn ‘om te getuigen dat de manier waarop wij leven niet de enige is die mogelijk is’. Voor hen aan de andere kant van het spectrum, de toeristen en met name de Afrika-pessimisten, heeft hij veel minder begrip. ‘Verwend in zijn eenzaamheid, a-sociaal geworden in zijn verwenning, reist de blanke door Afrika, en ziet niets‘, sneert hij.
Voor Nooteboom zelf geldt dat allerminst. Hij ziet, reflecteert, en giet dat in treffende zinnen die je er haarfijn aan herinneren hoe reizen in Afrika ook alweer voelt:
In het begin is de weg nog redelijk, later smijt de piste ons in de Landrover als poppen door elkaar. De weinige mensen die we tegenkomen blazen we vol met droog, rood stof, maar het schijnt hun niet te deren.
Of Nooteboom de Nobelprijs verdient, kunnen we op basis van dit boekje natuurlijk helemaal niet beoordelen maar lof verdient dit intelligente verslag van zijn bezoek aan Mali wel. Want, in tegenstelling tot wat de immer stuurse blik doet vermoeden, reizen we hier met iemand die toont dat het loont je superioriteitsgevoel gewoon thuis te laten als je naar Afrika vliegt.
Leon van de Reep