Piloot van goed en kwaad – Joost Conijn
Zonder al teveel voorgeschiedenis stijgt het zomaar op, dit reisverslag van Joost Conijn. De Nederlandse kunstenaar bouwde eigenhandig een houten vliegtuig en beschrijft in Piloot van goed en kwaad hoe hij er mee van Nederland naar Kenia vliegt. Titel en cover – een portret waar Tom Cruise jaloers op zou zijn – van het geheel doen vooraf enigzins vrezen voor de egotrip van een masochistische doe-het-zelver. Maar ondanks de ambities van 19e eeuwse allure, blijkt Joost Conijn juist een bijzonder kalm en integer verslaggever van zijn eigen avontuur.
De kracht van het verhaal zit hem onder andere in het contrast tussen een ogenschijnlijk onhaalbare stunt en de sobere verteltrant. Conijns bijna afgemeten zinnen lijken direct voort te vloeien uit zijn maandenlange pilotenbestaan. ‘Niets is overbodig aan een vliegtuig, zo ook niet aan de taal in de lucht’, schrijft hij. ‘Vliegtuigen en stations spreken elkaar met zo min mogelijk woorden’.
Voor de gemiddelde reiziger zijn die stations, de vliegvelden, een doorvoerhaven, voor Conijn zijn ze altijd eindbestemming. Het maakt hem tot een syncopisch reiziger, hij beweegt tussen de maten van het conventionele reizen in. Het personeel van de landingsbaantjes waar hij met zijn houten kist neerstrijkt ontvangen hem met een mengeling van argwaan, verwondering en sympathie, om vervolgens hun voedsel, kennis en verveling met hem te delen.
De eenzame controllers, verveelde militairen, Russische vrachtpiloten, ze blijken een betrokken gemeenschap te vormen. ‘Een twijfelende piloot die onderweg in de problemen raakt en terugkeert op het veld is niet laf, hij wordt verwelkomd als een verstandige piloot’. Iedereen kent de risico’s en grootspraak is daarom overbodig. Al lezende begrijp je waarom, de angst neer te storten wordt niet alleen boven de Sahara en de wouden van Centraal-Afrika akelig voelbaar.
Ondertussen schrijft Joost Conijn op zo’n vanzelfsprekende toon over zijn reis dat je bijna vergeet dat hij iets doet dat Jan Cremer in z’n stoutste dromen nog niet zou verzinnen. ‘De kranten in de hoofdstad vragen zich af hoe een klein vliegtuigje dat eigenlijk geen vliegtuig is ongezien het land heeft kunnen binnendringen. Het leger en de veiligheidsdiensten hebben geen antwoord’, noteert hij zonder een spoor van triomfantelijkheid. Dat blijft natuurlijk niet zonder problematische gevolgen. Maar Joost Conijn reist en schrijft als een Nederlandse Kapuściński; alsof hij niet anders kan en immuun voor paniek. Intimidaties slaan geen deuken in zijn onbevangenheid. Laat staan dat hij er zich van tevoren al te druk over maakt.
‘Wanneer je te veel van tevoren weet ontstaan er redenen om niet te gaan. Ik reis onwetend’. Dat zouden meer mensen moeten doen want het levert uitzonderlijke reisliteratuur op.
Leon van de Reep